Category:Dutch reflexive verbs
Jump to navigation
Jump to search
| Newest and oldest pages |
|---|
| Newest pages ordered by last category link update: |
| Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed from the grammatical subjects to themselves.
| Top – A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z |
Pages in category "Dutch reflexive verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 223 total.
(previous page) (next page)A
B
- bedenken
- bedienen
- bedoen
- bedrinken
- bedruipen
- beduchten
- beffen
- begeven
- behelpen
- beijveren
- beklagen
- bekommeren
- bekrimpen
- bekruisen
- bekwamen
- belgen
- bemoeien
- bepalen
- bepissen
- beraden
- beroepen
- beroezen
- beschenken
- beslapen
- bevinden
- bevlekken
- bevlijtigen
- bewegen
- bewinden
- bezatten
- bezeren
- bezighouden
- bezinnen
- bezondigen
- bezuipen
- blauw betalen
- bollen
- bommen
- bukken
I
O
V
- vastbijten
- vastklampen
- verbazen
- verbeelden
- verdiepen
- verdierlijken
- verduurzamen
- vereten
- vergewissen
- vergissen
- verhangen
- verharden
- verheugen
- verhouden
- verhovaardigen
- verkijken
- verkleden
- verkneukelen
- verknijpen
- verkruipen
- verlagen
- verlaten
- verlezen
- verloven
- vermaken
- vermenigvuldigen
- vernederen
- verontschuldigen
- veroorloven
- verplichten
- verschansen
- verschrijven
- verschuilen
- verslapen
- verslikken
- verspinnen
- verspreiden
- verspreken
- verspringen
- verstappen
- vertillen
- vertreden
- vertrouwen
- vervaren
- vervelen
- verwegen
- verzeggen